Stel je voor: het is een koude ochtend in Moskou, midden jaren tachtig. Je staat in een lange rij voor een winkel die schoenen verkoopt. Het is al weken geleden dat je nieuwe schoenen nodig had, maar in de Sovjet-Unie is geduld een deugd die je niet vrijwillig, maar noodgedwongen leert. Je oude schoenen, van een goedkoop synthetisch materiaal, hebben het snel begeven. Het is tijd voor een nieuw paar, maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan.
In het etalageraam staan wat schoenen uitgestald. Ze zien er degelijk uit, maar het probleem is dat er nauwelijks een paar tussen zit dat echt past. Je probeert een maat te vinden die niet knelt of te groot is, maar dat blijkt lastig. De schoenen die wél goed zitten, zijn van buitenlandse makelij. Schaarse luxeartikelen die via de zwarte markt hun weg naar de winkel hebben gevonden. Je weet dat als je deze koopt, je dagenlang op water en brood zult leven, omdat je bijna je hele maandsalaris moet neertellen. Maar wat is het alternatief? De lokale, goedkopere schoenen zijn zo slecht van kwaliteit dat je ze al na een paar maanden moet vervangen. Als je überhaupt een passend paar vindt.
Dit was het resultaat van een decennialange economische strategie waarin de Sovjet-regering alles probeerde te controleren, inclusief de prijzen van producten zoals schoenen. Prijsbeheersing, in theorie een nobele poging om essentiële goederen betaalbaar te houden voor iedereen, leidde in werkelijkheid tot een absurd scenario waarin het verkrijgen van een paar fatsoenlijke schoenen een bijna onmogelijke opgave werd.
Door de overheid opgelegde prijsbeheersing hield de prijzen van basisgoederen kunstmatig laag. Voor een paar roebels kon je in principe een nieuw paar schoenen kopen, maar de werkelijkheid was dat diezelfde schoenen vaak oncomfortabel en slecht gemaakt waren. De prijzen die de overheid dicteerde, waren geen weerspiegeling van de werkelijke productiekosten of de marktwerking van vraag en aanbod. Producenten hadden daarom geen enkele prikkel om kwalitatieve producten te maken; ze konden hun marges niet verhogen, hoe goed hun producten ook waren. De fabrieken maakten daarom wat ze konden, en niet wat mensen nodig hadden.
En zo ontstond er een vicieuze cirkel. De vraag naar degelijke schoenen nam toe, maar de schappen bleven leeg of gevuld met inferieure producten. Mensen stonden uren in de rij voor basisproducten, en wanneer er eindelijk nieuwe schoenen binnenkwamen, was het kiezen uit slecht en slechter. Ondertussen bloeide de zwarte markt, waar mensen bereid waren exorbitante prijzen te betalen voor schoenen die wel pasten. Ironisch genoeg waren die vaak geïmporteerd, want de binnenlandse productie schoot tekort.
De Sovjet-regering hield zichzelf voor dat door de prijzen te beheersen, zij de samenleving rechtvaardiger en gelijker maakten. Maar in werkelijkheid ondermijnde dit beleid de economie, maakte het producten schaars en van lage kwaliteit, en dwong het de mensen in het grijze circuit. De prijs, die normaal gesproken als signaal fungeert voor zowel producenten als consumenten, had zijn functie verloren. Wat ooit een handig instrument was voor het sturen van de economie, werd een propagandamiddel dat een façade van welvaart moest creëren.
De les uit deze episode in de Sovjetgeschiedenis is helder. Prijsbeheersing, hoe nobel de intenties ook mogen zijn, leidt zelden tot de gewenste resultaten. Zoals de beroemde financieel journalist Henry Hazlitt schreef: “The record of price controls goes as far back as human history.” Van de farao’s in het oude Egypte tot koning Hammurabi in Babylon, steeds weer zien we dat prijscontroles niet werken. Ze creëren verstoringen, leiden tot tekorten (of overschotten) en maken uiteindelijk de levens van gewone mensen moeilijker.
“It never worked.”
En zo, beste mensen, komen we uit bij een belangrijk onderdeel van het economisch beleid dat Harris na haar winst als kersverse president over de VS wil uitrollen: prijsbeheersing. Ze beloofde op te treden tegen woekerwinsten van supermarkten, verhuurders, farmaceutische bedrijven en andere ‘overtreders’ door een toezichthouder een vaag gedefinieerd “federaal verbod op price gouging” te laten handhaven.
Het lijkt erop dat de presidentskandidaten wel meer basale economische lessen vergeten zijn. De Amerikaanse kiezer moet bijvoorbeeld geloven dat invoerrechten belastingen op buitenlanders zijn en dat de hoge huizenprijzen op te lossen zijn met subsidies voor huizenkopers. Beide kandidaten vinden dat inkomen uit fooien niet belast moeten worden, en inkomen uit uitkeringen evenmin. Ze impliceren daarmee dat ze de gevolgen van inflatie willen oplossen met een groter overheidstekort. Volg je het nog?
De rode draad is dat zowel Trump als Harris na een periode van hoge inflatie geconfronteerd worden met voor de gewone Amerikaan pijnlijk hoge prijzen. De vraag is: maken zij de prijs tot propaganda of gaan ze de onderliggende problemen aankaarten?
Vooralsnog lijkt het erop dat ze ervoor kiezen om sprookjes te verkopen. Sprookjes die – of het nu om prijsbeheersing of misplaatste invoerrechten en subsidies gaat – bijna altijd slecht eindigen voor iedereen behalve voor de politicus die verkozen wilde worden. Het onderstreept maar weer hoe taai het is om inflatie te bestrijden. Want de keuze voor sprookjes is welbewust, getuige de uitspraak van voormalig Eurogroep-president Jean-Claude Juncker: “We all know what to do, but we don’t know how to get re-elected once we have done it.”
Wie er in november ook wint, bitcoin komt met hem of haar als winnaar uit de bus. Zolang de politiek het lef niet heeft om te hervormen, blijven de groei-omstandigheden gunstig. En naarmate politici steeds vaker populistische methoden hanteren om de informatieve waarde van prijzen de ondermijnen, zou de waarde van geld dat vrij is van centrale sturing steeds duidelijker moeten worden!
En nu, Alpha’s, gaan we door met de volgende content voor onze Premium Members:
- Tijd voor een DeFi-renaissance?
- De koude kermis van Harris
- Rechtszaak tegen Kraken gaat door