Het begon met een zegel. Elke maand moest je er eentje kopen en op je biljet plakken. De kosten? Eén procent van de coupure. Wie dat niet deed, zag zijn geld zijn geldigheid verliezen. Met andere woorden: geld dat stilstond, werd gestraft. Enkel het geld dat van hand tot hand bewoog leefde voort.

Dit gebeurde niet in een fictief dystopisch dorp. Voor dit verhaal moeten we terug naar 1932. In dat jaar komen we uit in het Oostenrijkse Wörgl. Een bergdorp dat midden in de Grote Depressie besloot een bezem door het geldsysteem te halen.

En het werkte.

Geen zegel op het biljet? Dan kun je er niets meer mee betalen (bron)

De crisis van de jaren 1930 had Europa in een wurggreep. Overheden schroefden hun uitgaven terug, banken klapten om, en de werkloosheid explodeerde. Niet omdat er niets te doen viel – de infrastructuur was aan onderhoud toe, plannen lagen op de plank, arbeiders zochten werk – maar omdat het geld dat voorheen in omloop was tot stilstand kwam.

Mensen hielden hun laatste schillingen angstvallig vast. Bedrijven durfden niet te investeren. Banken verstrekten geen krediet. Het geld zat als bevroren water in het systeem. Alles was er nog, maar het vloeide niet meer.

Ook in Wörgl was het effect daarvan voelbaar. Maar het had iets dat andere dorpen niet hadden: een burgemeester met een plan. Michael Unterguggenberger heette hij, een praktische denker met een technische achtergrond en een uitgesproken visie op geld: het moest mensen dienen, niet verlammen.

Geïnspireerd door denkers als Silvio Gesell besloot hij een experiment te starten. De gemeente bracht haar eigen geld uit: Arbeitswertscheine. Biljetten die elke maand aan waarde verloren tenzij je een belastingzegel kocht. Het geld móest rollen, letterlijk. Wie het liet liggen, betaalde een prijs.

Dat klinkt misschien als een gimmick, maar het werkte als een economische defibrillator. De gemeente betaalde arbeiders met het nieuwe geld. Die gaven het uit bij de bakker, die ermee naar de timmerman ging, die het gebruikte om belasting te betalen. In plaats van geld op te potten, zocht iedereen naar manieren om het te laten rollen vóórdat de nieuwe maand begon. En zo begon het geld weer te doen waarvoor het bedoeld was.

“Langzaam circulerend geld heeft de wereld in een ongekende economische crisis gestort”, leest de eerste zin op de achterzijde van het Wörgler krimpgeld (bron)

In dertien maanden financierde het dorp twintig infrastructurele projecten. Van een brug tot een nieuwe weg, van straatverlichting tot een skischans. De werkloosheid daalde. Belastingen werden weer betaald. En de handel herleefde.

De wereld keek verbaasd toe. Delegaties uit Frankrijk, Tsjechoslowakije en zelfs de VS kwamen kijken naar het Wonder van Wörgl. Wat was hier aan de hand?

Het geheim was eigenlijk simpel. Unterguggenberger begreep dat geld pas waardevol is als het circuleert, als het als olie fungeert in een economische motor. Het dorp had geen extra goud gevonden, geen wonderkrediet ontvangen. Het had gedurfd het ruilmiddel te herdefiniëren.

“In het diepst van de depressie in de jaren dertig van de vorige eeuw liet het Wonder van Wörgl zien hoe een lokaal geldstelsel kan helpen om een economie op eigen kracht uit het moeras te trekken. Het geheim van het succes lag in een succesvolle samenwerking tussen overheid, bedrijven, banken en mensen.”

– Wim Boonstra, hoogleraar Economie en Monetaire Politiek aan de VU

Het succes ervan was ook de reden dat het niet mocht bestaan. In 1933 besloot de Oostenrijkse centrale bank dat het experiment in strijd was met de wet. Geld uitgeven was een staatsmonopolie. Punt. Binnen een maand lag het systeem stil. De biljetten verdwenen. De economie van Wörgl zonk terug in dezelfde lethargie als de rest van het land.

Op 25 november 1933 verscheen het oordeel in het Wiener Tagblatt: een bestuursrechter stelde de centrale bank in het gelijk. Einde experiment.

In een tijd waarin overheden geloofden dat geld schaars moest blijven en overheidsuitgaven juist omlaag moesten, bewees Wörgl het tegenovergestelde: dat geld ook actief kon zijn, en dat schaarste soms een keuze is. Dat maakt het extra interessant om Wörgl te leggen naast iets ogenschijnlijk compleet anders: bitcoin.

Waar het Wörgler krimpgeld snel moest rollen om waarde te behouden, wordt bitcoin juist meer waard naarmate je het langer vasthoudt. Niets doen wordt beloond. Waar Wörgl geld ontwierp om directe consumptie aan te jagen, is bitcoin ontworpen als tegenwicht voor geld dat juist té makkelijk uitgegeven wordt.

Twee totaal verschillende ontwerpen, maar allebei met de duidelijke boodschap dat het heersende geldsysteem niet deugt. En misschien belangrijker: geld is geen natuurwet. Het is een afspraak. Een protocol. Iets wat we samen kunnen ontwerpen; en opnieuw kunnen ontwerpen als de omstandigheden daarom vragen.

Wörgl deed dat vanuit de wanhoop van deflatie. Bitcoin werd geboren uit de woede over inflatie en monetaire overdaad. Beiden zijn dus kinderen van een crisis, en beiden stellen de vraag: wat willen we dat geld doet met menselijk gedrag?

Het is een les die we in 2025 nog eens kunnen overdenken. Want als zelfs een zegel van één cent genoeg was om gedrag te veranderen, wat kan een digitaal schaars, grensoverschrijdend protocol dan teweegbrengen?

Of zoals de burgemeester zelf zei: “Het is niet de arbeid die ontbreekt. Niet de wil. Niet de middelen. Alleen het geld.”

En dát kun je, zo blijkt, maken.

Méér Alpha

Ben je Plus-lid? Dan gaan we door met de volgende onderwerpen:

  1. Trend: bedrijven die ETH oppotten
  2. Bitcoin breekt door $120.000, een tussenstation?
  3. Phantom brengt perps naar je broekzak